Paragrafen

4. Financiering

Kasgeldlimiet

Een belangrijk uitgangspunt van de Wet Fido is het vermijden van grote fluctuaties in de rentelasten van openbare lichamen. Om een grens te stellen aan kortlopende financiering is in de Wet Fido de kasgeldlimiet opgenomen. De kasgeldlimiet wordt bepaald door het begrotingstotaal bij aanvang van het dienstjaar te vermenigvuldigen met een bij ministeriële regeling vastgesteld percentage van 8,5%. Aan de hand van onderstaande opstelling kan de kasgeldlimiet worden bepaald.

Kasgeldlimiet (bedragen x € 1.000)

kwartaal 1

kwartaal 2

kwartaal 3

kwartaal 4

Omvang vlottende korte schuld (A)

8.500

8.500

3.000

7.500

Opgenomen gelden < 1 jaar

4.000

5.000

0

3.000

Schuld in rekening courant

4.500

3.500

3.000

4.500

Vlottende middelen (B)

69

65

67

69

Totaal netto vlottende schuld (A-B)

8.431

8.435

2.933

7.431

Toegestane kasgeldlimiet

8.830

8.830

8.830

8.830

Ruimte onder de kasgeldlimiet

399

395

5.897

1.399

Begrotingstotaal 2024 (C)

103.881

103.881

103.881

103.881

Percentageregeling (D)

8,5%

8,5%

8,5%

8,5%

Kasgeldlimiet (C x D)

8.830

8.830

8.830

8.830

De ruimte onder de kasgeldlimiet zal zoveel mogelijk benut worden omdat bij een normale rentestructuur kortlopende geldleningen goedkoper zijn dan bij langlopende geldleningen. Het verloop van de omvang van de vlottende middelen is gebaseerd op de liquiditeitsplanning 2024.

Deze pagina is gebouwd op 11/21/2023 15:59:58 met de export van 11/21/2023 15:46:11