Wetenschappelijke of algemeen geldende normen voor de gewenste omvang van het weerstandsvermogen zijn er niet. Uitgangspunt is dat de omvang van het weerstandsvermogen in verhouding moet staan tot de risico’s die de gemeente loopt. Iedere organisatie zal aan de gewenste omvang op haar eigen wijze, gelet op haar eigen situatie, invulling moeten geven.
Bij het kwantificeren van risico’s wordt aangesloten bij de kans dat zich een risico voordoet en de financiële schade die daaruit kan voortvloeien. Bij elk risico is door de risicobeheerders aangegeven hoe groot de kans is dat zich een risico voordoet. De inschatting van een risico kan bijvoorbeeld gebaseerd zijn op ervaringsgegevens.
In de praktijk worden vijf risicoklassen gehanteerd. De indeling is gebaseerd op het aantal keren dat een risico zich in/over de jaren kan voordoen. Aan elke klasse is een percentage gehangen dat vermenigvuldigd wordt met het financiële gevolg. Ook deze zijn ingedeeld in (vijf) klassen. Die loopt op van € 25.000 - € 50.000 tot groter dan € 750.000.
Kans (klasse) | Referentiebeelden | Kwantitatief | Gevolg (klasse) | Financieel gevolg |
---|---|---|---|---|
1 | < of 1 keer per 10 jaar | 10% | 1 | € 25.000 - € 50.000 |
2 | 1 keer per 5 - 10 jaar | 30% | 2 | € 50.000 - € 100.000 |
3 | 1 keer per 2 - 5 jaar | 50% | 3 | € 100.000 - € 250.000 |
4 | 1 keer per 1 - 2 jaar | 70% | 4 | € 250.000 - € 750.000 |
5 | 1 keer per jaar of vaker | 90% | 5 | > € 750.000 |